Herman Wijns Deel 3: Het overlijden

Dit jaar is het 75 jaar geleden dat Herman Wijns overleed. Het Stroboerke brengt u, met dank aan de vzw Vrienden van Herman Wijns, in mei het levensverhaal van de Merksemse Herman Wijns (1931-1941). Het leven van dit kind werd getekend door zijn bijzondere aandacht voor de eucharistie en de mensen rondom hem. Verschillende mensen merkten in hun ontmoetingen met hem zijn uitzonderlijke en intense uitstraling op. Voor een kind deed hij verrassende uitspraken. Sinds zijn dood komen mensen bidden bij zijn graf.

Vorige weken : Geboorte, kleuter- en kleutertijd & De Schooltijd
Vandaag: Het overlijden van Herman Wijns

Het kruibeeld

Kruisbeeld

Kruisbeeld

Het is zaterdag 24 mei, feest van O.L.Vrouw hulp der christenen, door Herman heel erg vereerd. ’s Ochtends gaat hij naar de mis, die opgedragen is aan O.L.Vrouw en waar hij erg van geniet.

Wanneer Herman ’s avonds van school thuiskomt, ziet hij er smerig uit. Zijn jas is los en eronder verbergt hij iets. Aardappelschillen, klusjes stro, en slijk komen eronder uit en hij heeft een puttekesgeur. Hij is helemaal van streek.

Hij was een vuilnisbak gepasseerd waar mensen een oud kruisbeeld hadden ingesmeten. Hij was er eerst voorbij gegaan, maar kon het niet laten liggen. Na enkele keren ervoorbij gelopen te zijn en op zijn stappen teruggekeerd te zijn, hoorde hij een stem roepen: “Herman toch, waarom schaam je je voor mij?”

Toen heeft hij, die zo op properheid gesteld was, het kruis uit de vuilnisbak gehaald en is ermee naar huis gelopen. Hij wast het grondig schoon en na lang aandringen bij zijn papa mag hij het op zijn kamer hangen, als eerherstel.

Een fatale val

Herman trekt zijn zondagse kleren aan en gaat met zijn mama naar de beenhouwer. Hij gaat samen met de kinderen daar kijken naar de kuikentjes. Wanneer hij de buurjongen Willy, zijn goede vriend, ziet, springt hij op het kippenhok om hem te zien.

De kinderen van de beenhouwer proberen Herman van het hok te duwen, maar hij verweert zich. Ze nemen een kapotte bal, vullen die met gootwater en spuiten ermee naar Herman. Hij roept: “Pas op, ik heb mijn zondagse kleren aan!”, maar dat verdubbelt enkel hun plezier en actie.

Hij springt van links naar rechts om de modder te ontwijken tot hij teveel achteruit wijkt en van het hok valt. Zijn linkerbeen komt terecht in het vensterglas. Hij slaakt een kreet en houdt zijn knie vast. Het glas heeft pees en slagader van zijn knie doorgesneden. Het bloed gulpt uit de wonde.

Radeloos neemt zijn moeder hem in haar armen en loopt naar de dichtstbijzijnde dokter. Die is echter niet thuis. Nu moet ze heel ver lopen en Herman weegt zwaar door. Wanneer ze de kerk passeren, draait Herman zijn hoofd en zegt weemoedig: “O, mijn kerk,…mijn kerk… nooit zal ik er nog inkomen.”

Hoewel het op straat heel druk is, komt niemand te hulp. Aan de bioscoop Astoria staat een lange rij wachtenden. Een Duitse officier baant zich een weg door de menigte. Uit de zoom van zijn mantel trekt hij een knevelband waarmee hij het been van Herman afbindt, zodat deze niet doodbloedt. Hij wenkt een voorbijrijdende fietser en vraagt hem het kind op zijn fiets te plaatsen en naar de dokter te brengen. De officier gaat nog een eindje mee.

In het ziekenhuis

Herman Wijns

Herman Wijns

De dokter brengt de sterk verzwakte Herman en zijn mama naar het hospitaal, waar hij geopereerd wordt. Hij heeft veel pijn en moet die nacht in het hospitaal blijven.

Wanneer zijn ouders hem de volgende dag komen bezoeken, zegt hij: “Vake en moeke, ik hou toch zo veel van jullie en van alle mensen, willen jullie het hen zeggen. Dat heb ik vannacht pas goed gevoeld.” Een poosje daarna zegt hij: “Moeke, weten de Broeders dat ik hier ben?” “Maak je geen zorgen, lieveke, ik zal de Broeders verwittigen dat je enkele dagen afwezig zal zijn.” “Moeke, zeg maar aan mijn Broeders dat ik nooit meer terugkom.”

In de loop van de dag wordt beslist hem een tweede keer te opereren. Bij het vallen van de avond loopt de koorts hoog op. Koud zweet breekt hem uit. Hij rilt van de koorts. De chirurg die geraadpleegd wordt, is radeloos, zoiets had hij niet verwacht. Herman prevelt en de zusters denken dat hij ijlt, maar de pastoor die vol aandacht luistert aan zijn mondje, hoort hem de gebeden van die zondag opzeggen. Waaronder “De Heer is mijn licht en mijn heil, wie zal ik vrezen…”

Dan richt Herman zich op, kijkt strak naar iets boven zijn bedje, eerst wat angstig en dan strekt hij zijn armen uit en lacht al zijn tanden bloot. De zuster vraagt “Herman, zou je niet graag naar huis gaan bij moeke en vake?” het kind antwoordt: “Eerst wel, zuster, maar nu ik O.L. Vrouw gezien heb niet meer, ze is zo mooi!”

’s Anderendaags is Herman zeer rustig. Men dient hem het sacrament van de zieken toe. De onderpastoor houdt Hermans hoofd vast en zegt: “Herman, niet bang zijn, nu ga je recht naar O.L.Heer!” Herman doet zijn ogen open en zegt: “In saecula saeculorum,…” (Tot in de eeuwen der eeuwen/tot in de eeuwigheid) en bijna onhoorbaar “Amen.” Zijn hoofd valt naar rechts en zijn vurig zieltje neemt vaart naar de hemel.

Het is 26 mei 1941, half acht ’s avonds.

Volgende week: De begrafenis

Een reactie achterlaten

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.